Het voorstel ziet op een wijziging in de artikelen in het Burgerlijk Wetboek die betrekking hebben op de arbeidsovereenkomst. Deze toetsing heeft ook gevolgen voor de fiscale beoordeling of sprake is van een dienstbetrekking voor de loonheffingen.
Doel van het wetsvoorstel
Het doel van het voorstel is tweeledig. Enerzijds introduceert het voorstel een toetsingskader van de arbeidsrelatie dat in de wet komt vast te liggen. Daarmee wordt meer duidelijkheid beoogt zodat partijen hun arbeidsrelatie beter kunnen vormgeven en instanties ook beter kunnen handhaven.
Anderzijds wordt voor werkenden met een laag uurtarief een rechtsvermoeden voor een arbeidsovereenkomst in de wet opgenomen. Schijnzelfstandigheid moet zo veel als mogelijk worden tegengegaan.
Aanleiding
Nederland telt circa 1,2 miljoen zzp’ers, waarvan naar schatting ruim 200.000 als schijnzelfstandig worden beschouwd. Dit betekent dat zij eigenlijk als werknemer in een arbeidsovereenkomst werkzaam zijn. De groei van het aantal zzp’ers wordt toegeschreven aan de fiscale voordelen en flexibiliteit. Het gebrek aan helderheid over de criteria voor zelfstandigheid heeft geleid tot een gebrek aan handhaving, met name door de Belastingdienst. Dit wetsvoorstel tracht het grijze gebied te verkleinen door specifieke criteria in de wet op te nemen.
Drie hoofdelementen (A, B en C en C+)
Om van een arbeidsovereenkomst te kunnen spreken moet sprake zijn van een werknemer die “in dienst is” van de werkgever. Het wetsvoorstel verduidelijkt het begrip “in dienst zijn” aan de hand van drie hoofdelementen, A, B en C. Deze worden in onderstaand schema weergegeven.
A | Er is sprake van werkinhoudelijke aansturing, als: |
A1 | De werkgevende bevoegd is om aanwijzingen en instructies te geven over de wijze waarop de werkende de werkzaamheden moet uitvoeren en de werkende moet deze ook opvolgen. |
A2 | De werkgevende de werkzaamheden van de werkende controleert en bevoegd is om op basis daarvan in te grijpen. |
| |
B | Er is sprake van organisatorische inbedding, als: |
B1 | De werkzaamheden worden verricht binnen het organisatorisch kader van de organisatie van de werkgevende. |
B2 | De werkzaamheden behoren tot de kernactiviteit van de organisatie van de werkgevende. |
B3 | De werkzaamheden hebben een structureel karakter binnen de organisatie. |
B4 | De werkzaamheden worden zij-aan-zij verricht met werknemers die soortgelijke werkzaamheden verrichten. |
Als sprake is van werkinhoudelijke aansturing (A) of organisatorische inbedding (B) is in beginsel sprake van een arbeidsovereenkomst. Nieuw is het element van “werken voor eigen rekening en risico” (element C) als contra-indicatie voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Als sprake is van het werken voor eigen rekening en risico, is er géén sprake van een arbeidsovereenkomst als dit element (C) zwaarder weegt dan de elementen A en/of B. Dit moet gewogen worden zoals op een weegschaal.
Het is daarbij belangrijk dat dit werken voor eigen rekening en risico binnen de betreffende arbeidsrelatie moet zijn.
C | Er is sprake van werken voor eigen rekening en risico, als: |
C1 | De financiële risico’s en resultaten van de werkzaamheden bij de werkende liggen. |
C2 | Bij het verrichten van de werkzaamheden de werkende zelf verantwoordelijk is voor gereedschap, hulpmiddelen en materialen. |
C3 | De werkende in het bezit is van een specifieke opleiding, werkervaring, kennis of vaardigheden, die in de organisatie van de werkgevende niet structureel aanwezig is. |
C4 | De werkende tijdens de werkzaamheden zelfstandig naar buiten treedt. |
C5 | Er sprake is van een korte duur van de opdracht en/of een beperkt aantal uren per week. |
Deze drie hoofdelementen worden nog verder ingekleurd door een algemene maatregel van bestuur die later wordt gepubliceerd.
Volgorde van beoordelen en wegen
De beoordeling van ‘werken in dienst van’ start met de toetsing aan hoofdelementen A (werkinhoudelijke aansturing) en B (organisatorische inbedding). Alleen als hoofdelementen A en/of B aanwezig zijn, kan er sprake zijn van een arbeidsovereenkomst. Deze indicaties moeten vervolgens in samenhang bekeken worden met de contra-indicaties van het werken voor eigen rekening en risico. Bij de beoordeling wordt vastgesteld welke element(en) het zwaarst wegen: A en/of B of C? Dit hoeft niet gedaan te worden als op basis van A en B al tot de conclusie kan worden gekomen dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst.
Als de feiten en omstandigheden suggereren dat in een specifieke arbeidsrelatie zowel indicaties die wijzen op het werken 'in dienst van' (A en/of B) als indicaties die duiden op werken voor eigen rekening en risico (C) in vergelijkbare mate voorkomen (met een vergelijkbare mate van belangrijkheid), dan kunnen de zogenaamde C+ indicaties verheldering bieden. Op dat moment rijst de vraag of de betrokken persoon zijn werk over het algemeen beschouwt als een onafhankelijke ondernemer.
C+ indicaties
Er worden enkele aanvullende indicaties, C+, overwogen, waaronder:
- De werkende heeft meerdere opdrachtgevers per jaar;
- De werkende besteedt tijd en/of geld aan het opbouwen van een reputatie en het vinden van nieuwe klanten of opdrachtgevers;
- De werkende heeft bedrijfsinvesteringen gedaan van enige omvang;
- Het administratief handelen van de werkende wijst op ondernemerschap:
- De werkende is ingeschreven bij de KVK
- De werkende is btw-ondernemer
- De werkende heeft recht op de fiscale voordelen van het ondernemerschap (zoals ondernemersfaciliteiten).
Deze elementen en indicaties leiden al dan niet tot het aannemen van een arbeidsovereenkomst. Dit heeft niet alleen arbeidsrechtelijke gevolgen, zoals het hebben van ontslagbescherming, doorbetaling tijdens ziekte etc., maar heeft ook gevolgen voor de loonheffingen, premies werknemersverzekeringen en pensioenpremies.
Rechtsvermoeden bij laag uurtarief
Met het wetsvoorstel wordt ook een rechtsvermoeden voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst gecreëerd als een werkende een uurtarief heeft dat lager is dan € 32,24. Dit rechtsvermoeden kan door de werkende (of zijn vakbond) worden ingeroepen. Als de werkgevende van oordeel is dat, ondanks het lage uurtarief, er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, kan de rechter hierover oordelen op basis van de beschreven elementen. De werkgevende moet in zo’n procedure feiten aanvoeren op basis waarvan hij van oordeel is dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst.
Pas als de rechter tot de conclusie is gekomen dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, kunnen ook andere instanties zich hierop beroepen en kan de Belastingdienst bijvoorbeeld loonheffingen gaan naheffen bij de werkgever.
Intermediairs, driehoeksrelatie
De invoering van het wetsvoorstel zal ook duidelijker maken of een werkende, die via een intermediair bij een derde partij werkt, in feite in een driehoeksrelatie werkt die als uitzendovereenkomst moet worden aangemerkt (als die derde, de inlener, werkinhoudelijk gezag uitoefent en/of sprake is van organisatorische inbedding).
Webmodule beoordeling arbeidsrelaties
De webmodule “beoordeling arbeidsrelaties” die in 2021 is geïntroduceerd, zal worden doorontwikkeld en blijft bestaan. Met deze webmodule kunnen opdrachtgevers – zodra het wetsvoorstel in werking treedt – aan de hand van een aantal vragen beoordelen of sprake is van een arbeidsovereenkomst.
Conclusies over het wetsvoorstel
Het wetsvoorstel introduceert een nieuw beoordelingskader waarin getoetst moet worden of sprake is van een arbeidsovereenkomst of dat er gewerkt kan worden zonder de gevolgen van de arbeidsovereenkomst. Bij de beoordeling moeten de verschillende elementen en indicaties tegen elkaar worden afgewogen.
Bovendien wordt voorgesteld om een rechtsvermoeden van een arbeidsovereenkomst in de wet op te nemen als de werkende een uurtarief hanteert van minder dan € 32,24.
Belangrijk om te vermelden is dat het huidige wetsvoorstel nog in conceptfase verkeert. Belanghebbenden worden uitgenodigd om hierop te reageren; deze feedback zal worden meegenomen bij de definitieve versie van het wetsvoorstel.